Richtlijn 2004/54/EG

Uit Wegenwiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

De Richtlijn 2004/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake minimumveiligheidseisen voor tunnels in het trans-Europese wegennet, kortweg 2004/54EG of de Richtlijn minimumeisen tunnels in het trans-Europese wegennet is een richtlijn van de Europese Unie die veiligheidseisen stelt aan tunnels onderdeel van het trans-Europese wegennet.[1]

Tunneldefinitie

De richtlijn geldt voor tunnels die onderdeel zijn van het trans-Europese wegennet met een lengte van 500 meter of meer. De richtlijn geldt voor zowel nieuwe als bestaande tunnels.

Het trans-Europese wegennet (Trans-European Road Network) omvat alleen de wegen die onder het Trans-European Transport Networks (TEN-T) vallen[2][3] en dus niet automatisch alle Europese wegen die door UNECE zijn gedefinieerd.

In Nederland vallen alleen de volgende tunnels onder het TEN-T netwerk:

Ook de Vlaketunnel ligt in een weg die onderdeel uitmaakt van het TEN-T netwerk, maar deze tunnel is korter dan 500 meter waardoor de richtlijn strikt genomen niet op deze tunnel van toepassing is.

Achtergrond

De richtlijn is ingevoerd naar aanleiding van een aantal grote tunnelbranden in de Alpen eind jaren 90 en begin jaren 2000 waarbij relatief veel doden vielen. Veel tunnels zijn ontworpen in een tijd dat de veiligheidseisen aanzienlijk afweken van huidige eisen, en dit moest verbeterd worden. Veel van deze lange tunnels, die voornamelijk vanaf de jaren 60 van de 20e eeuw zijn aangelegd, beschikten niet over adequate veiligheidssystemen, monitoring en vluchtwegen. De richtlijn geldt voor EU-landen, dus formeel niet voor Zwitserland en Noorwegen, twee andere Europese landen met veel tunnels, echter Noorwegen moet sinds 2019 ook voldoen aan deze richtlijn. In de praktijk is de tunnelveiligheid ook in deze twee landen van hoog niveau.

Gevolg

Binnen de EU heeft de richtlijn met name gevolg voor een groot aantal bestaande tunnels in Alpenlanden, met name Oostenrijk en Frankrijk. In deze twee landen zijn in de jaren volgend op de publicatie van de richtlijn de meeste tunnels aanzienlijk verbeterd. Dit proces is nog steeds gaande. In Oostenrijk heeft men veelal gekozen voor de bouw van een tweede tunnelbuis voor het wegverkeer bij middellange tunnels waar gezien de verkeersintensiteiten een tweede buis sowieso al noodzakelijk was. De tunnels tussen Frankrijk en Italië vereisen geen tweede tunnelbuis voor het wegverkeer gezien de lage intensiteiten. In plaats daarvan zijn vluchtbuizen parallel aan de verkeersbuizen geboord. Dit geldt vooral voor de Mont Blanctunnel en Fréjustunnel. Bij de Arlbergtunnel is de parallelle spoortunnel geschikt gemaakt als vluchtroute voor de wegtunnel, omgekeerd is de wegtunnel de vluchtroute voor de spoortunnel. Bij calamiteiten kan de spoortunnel tevens over de gehele lengte en breedte gebruikt worden door reddingsvoertuigen.

Nederland

Naar aanleiding van de Europese richtlijn heeft Nederland de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels en het Besluit aanvullende regels veiligheid wegtunnels in 2006 van kracht laten worden. Deze wetten zijn op drie punten een verscherping van de Europese richtlijn, namelijk de definitie van een tunnel in Nederland is verkleind van 500 naar 250 meter. In plaats van alleen tunnels in het trans-Europese wegennet is de Nederlandse tunnelregelgeving voor alle wegverkeerstunnels van toepassing verklaard. Tevens moet er in Nederland éénrichtingsverkeer in tunnels zijn, in de Europese richtlijn is tweerichtingsverkeer toegestaan indien de intensiteit lager is dan 20.000 mvt/etmaal. Er zijn dan aanvullende eisen aan vluchthavens.

Ontwerp

De richtlijn schrijft voor dat een tunnel met twee buizen voor wegverkeer uitgerust moet zijn indien de 15-jaar prognose een jaargemiddelde intensiteit van 10.000 of meer voertuigen per rijstrook heeft. In de praktijk komt dit neer op tunnels met een etmaalintensiteit van 20.000 voertuigen of meer. De richtlijn schrijft echter niet voor dat dan ook sprake moet zijn van 2x2 rijstroken, ook 2x1 rijstroken is toegestaan.

Het aantal rijstroken moet in de tunnelbuis en vlak voor de tunnelbuis gelijk blijven (met uitzondering van vluchtstroken). Met de turbulentieafstand in acht nemend betekent dit dat het aantal rijstroken niet mag wijzigen binnen de afstand dat een voertuig in 10 seconden met de maximumsnelheid aflegt. Hier mag gemotiveerd bij uitzondering vanaf geweken worden.

Hellingen van 5 procent of meer zijn in tunnelbuizen niet toegestaan, tenzij dit vanuit geografisch oogpunt niet mogelijk is. Bij hellingen van meer dan 3 procent moeten aanvullende eisen gesteld worden. Men kan dan denken aan een kruipstrook voor vrachtverkeer.

Elke tunnel moet een nooduitgang hebben. Dit kunnen rechtstreekse uitgangen naar buiten zijn, dwarsverbindingen tussen twee tunnelbuizen, uitgangen naar een vluchtbuis of schuilgelegenheden zijn. Dit betekent dat een vluchtbuis bij een tunnel met twee verkeersbuizen niet per se noodzakelijk is. Wel is een voetpad of rijstrooksignalering vereist in beide tunnelbuizen. Schuilgelegenheden mogen alleen met een uitgang naar buiten aangelegd worden. De afstand tussen nooduitgangen mag ten hoogste 500 meter bedragen. Tevens moeten er om de 1.500 meter toegangspunten voor hulpdiensten zijn, vanuit een vluchtbuis, of de andere verkeersbuis. Tevens moet het, als dat geografisch haalbaar is, aan de buitenkant van de tunnel bij het tunnelportaal mogelijk zijn de middenberm over te steken zodat nooddiensten alle buizen kunnen bereiken.

In tunnels van meer dan 1.000 meter en een intensiteit van meer dan 2.000 voertuigen per etmaal per rijstrook is mechanische ventilatie noodzakelijk. Deze ventilatie dient te voldoen aan een aantal eisen, zoals de mogelijkheid om gemiddelde en piekconcentraties van verontreinigende stoffen te verwerken, en de beheersing van hitte en brand. Langsventilatie is in tunnels met tweerichtingsverkeer slechts onder uitzondering toegestaan.

Referenties