Wet ruimtelijke ordening

Uit Wegenwiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Introductie

Voordat de eerste Wet op de ruimtelijke ordening in 1965 van kracht werd, waren voor een besluit om een weg aan te leggen of te verbreden veel minder procedures noodzakelijk. Er diende een ambtelijk rapport te zijn over nut, noodzaak en kosten, waarna de minister van Verkeer en Waterstaat een besluit kon nemen. Vervolgens droeg Rijkswaterstaat zorg voor de grondverwerving. de aanleg, en een zeer beperkt aantal juridische zaken in het kader van Waterstaatswetgeving.

Met de introductie van de Wet op de ruimtelijke ordening, gebruikelijk afgekort tot Wro, werd dit anders. Nieuwe wegen moesten in ruimtelijke plannen (zoals Streekplan en Bestemmingsplan) worden opgenomen, vooraleer ze tot uitvoering konden komen. Met de Wro ontstond ook de inspraak rondom wegaanleg en -verbetering.

Voor wat betreft het onderliggend wegennet (OWN) schetst de Wro nog altijd de belangrijkste procedures. Voor wat betreft het hoofdwegennet (HWN) is de Wro afgestemd met de Tracéwet. Een via de Tracéwet genomen besluit hoeft daardoor niet nog eens een aparte Wro-procedure te doorlopen. De betrokken (lagere) bestuursorganen dienen dan medewerking te verlenen aan het vastgestelde tracé.

Elementen van de Wet ruimtelijke ordening

In de Wro is een aantal procedures en plannen opgenomen, die een zorgvuldige totstandkoming van het ruimtelijk beleid moeten waarborgen.

Structuurvisie

Een structuurvisie worden door diverse overheidslagen opgesteld. Op landelijk vlak is dit de rijksstructuurvisie. De meest recente hiervan is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van 2012. Deze rijksstructuurvisie is een landelijk beleidsdocument.

Voor de aanleg van een nieuwe hoofdweg, of de verbreding van een bestaande hoofdweg met meer dan twee rijstroken wordt ook een structuurvisie en MER opgesteld, dit is de uitgebreide procedure van de Tracéwet. De reguliere procedure voor kleinschaligere verbredingen en aanpassingen vereist geen structuurvisie, en de MER wordt dan tegelijkertijd met het ontwerp-tracébesluit gepubliceerd.

Inpassingsplan

De provincies maken gebruik van een provinciaal inpassingsplan (PIP). De te volgen stappen zijn vergelijkbaar met die van de landelijke Tracéwet, maar geldt dan voor provinciale projecten. Er wordt gewerkt met een ontwerp-inpassingsplan en een definitief inpassingsplan. Op beide momenten is inspraak mogelijk. Beroep wordt ook bij provinciale inpassingsplannen bij de Raad van State aangetekend.

Bestemmingsplan

De gemeenten maken gebruik van een bestemmingsplan. Ook hier is inspraak mogelijk, eerst via de consultatie, vervolgens in de zienswijzeprocedure en uiteindelijk door een beroep in te stellen bij de Raad van State.

Geschiedenis

verouderd

Onderstaande tekst is mogelijk (deels) verouderd.

Planologische Kernbeslissing (PKB)

De PKB-procedure was een zware procedure die gemiddeld een jaar of drie in beslag nam. Het resultaat van deze procedure was dat de Ministerraad een ruimtelijk plan als een Nota Ruimtelijke Ordening, een uitwerkingsnota daarvan, een structuurschets of een structuurschema vaststelt. Deze nota's werden PKB's genoemd. Het Tweede Structuurschema Verkeer en Vervoer (SVV-II) was zo'n document, maar ook de nieuwe Nota Mobiliteit (NoMo) had als uitwerking van de Nota Ruimte de PKB-status.

Het beleidsvoornemen in een PKB was indicatief van aard, maar de bij het PKB-behorende plankaarten hadden een limitatief karakter. Dit betekende dat een hoofdwegennetverbinding die niet in een PKB is opgenomen, verder niet in procedure kan worden genomen in het kader van de Tracéwet, tenzij de PKB werd herzien. Een herzieningsprocedure was echter net zo zwaar als de procedure voor een nieuwe PKB, en die stap werd daarom niet snel doorlopen.

De PKB kwam te vervallen met de nieuwe Wro van 2008.

Streekplan

Het streekplan werd vastgesteld door de Provinciale Staten (PS; het "provinciaal parlement")), op voordracht van Gedeputeerde Staten (GS; het dagelijks bestuur van de provincie).

Een streekplan had tot doel dat voor een bepaald gebied, te weten een (deel van) een provincie, de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling werd aangegeven.

Uitwerkingen

Besloten kon worden om voor bepaalde gebieden waar de toekomstige ontwikkeling nog niet geheel duidelijk is een streekplanuitwerking te voorzien. Deze habben na vaststellen door PS voor dat gebied dezelfde status als een gewoon streekplan.

Herziening

Streekplannen moesten in principe elke 10 jaar worden herzien.

Relatie met andere plannen

Het streekplan mocht meer toekomstige ontwikkelingen bevatten dan een PKB aangeeft. Zo mocht in een streekplan een ruimtelijke reservering voor een tracé van een auto(snel)weg worden opgenomen als in de PKB deze verbinding ontbreekt.

De Minister van VROM kon wel verplichten om een streekplan(herziening) vast te stellen wanneer de juiste uitvoering van regeringsbeleid in het geding is. In het kader van de Tracéwet werd zo nodig de koppeling met deze Wro-bevoegdheid gemaakt.

Het gemeentelijk bestemmingsplan werd getoetst aan het streekplan. Wanneer de provincie van mening was dat een bestemmingsplan in strijd is met het streekplan, dan kon zij het bestemmingsplan afkeuren.

Gemeentelijk Structuurplan

Het gemeentelijk structuurplan was een beschrijving van het toekomstig ruimtelijk beleid van een gemeente. Voor infrastructuurprojecten geldt echter dat structuurplannen geen direct bindende werking hebben. Het structuurplan moet vooral worden gezien als de linking pin in het ruimtelijk beleid tussen het provinciale streekplan en een bestemmingsplan. Vanwege de geringe betekenis van het structuurplan willen veel gemeenten helemaal niet gebonden worden aan de weinige rechtsgevolgen die het structuurplan nog schetst. Reden waarom in veel gemeenten gelijksoortige documenten zijn te vinden zonder enige Wro-status. Denk daarbij aan een "structuurvisie", een "knelpuntennota" of een "sectornota".

Bestemmingsplan

In een bestemmingsplan wordt de exacte bestemming van de grond naar functie vastgelegd. Denk daarbij aan functies als wonen, werken, recreatie, voorzieningen, verkeer, et cetera. Daarbij wordt voor verkeerswegen tegenwoordig ook het maximale dwarsprofiel van de weg vastgelegd.

Bestemmingsplannen zijn belangrijke documenten in die zin dat ze als toetsingskader fungeren voor bijvoorbeeld het afgeven van bouwvergunningen.

Gemeenteraden hebben het recht om bestemmingsplannen vast te stellen. Sterker nog: voor het grondgebied van een gemeente dat buiten een bebouwde kom is gelegen hebben ze zelf de verplichting daartoe.

Net als het streekplan geldt ook bij het bestemmingsplan dat delen nader kunnen worden uitgewerkt. Daarbij kan de gemeenteraad besluiten om B&W mandaat te geven deze zogenaamde bestemmingsplanuitwerking vast te stellen.

Het bestemmingsplan wordt na het raadsbesluit voorgelegd aan Gedeputeerde Staten, die beslist over goedkeuring van het bestemmingsplan. Goedkeuring kan bijvoorbeeld worden tegengehouden wanneer het bestemmingsplan strijdig is met het streekplan.

Gemeenten die weigeren mee te werken aan een bestemmingsplaninpassing van een door een Tracébesluit goedgekeurde hoofdweg, kunnen daartoe door de Minister van VROM gedwongen worden.

Vrijstellingen

Eigenlijk was het de bedoeling dat het bestemmingsplan wordt aangepast op nieuwe ontwikkelingen. Er kunnen echter wijzigingen zijn die zodanig van aard en omvang zijn en zo weinig invloed hebben op het ruimtelijk beleid, dat de gemeenteraad kan besluiten een vrijstelling te verlenen op een bestemmingsplan. De vrijstelling is daarmee een effectief middel tegen nodeloze bureaucratie. Er zijn vrijstellingen mogelijk in het kader van de artikelen 15, 17, 18, 18a, 19 en 19a van de WRO.

In het verleden zijn echter nogal wat projecten van grotere omvang via een vrijstelling verleend. Berucht was in het verleden de zogenaamde "artikel 19-procedure", die te pas en onpas werd gebruikt om projecten te realiseren.

Koppeling met het Besluit m.e.r.

Veel activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. voorzien van de plicht tot het opstellen van een MER. Voor het hoofdwegennet is hier reeds in voorzien middels de Tracéwet.

Voor streekplannen en bestemmingsplannen was het gebruikelijk om een MER-plichtig project dat voorzien is in het kader van een nieuw streek- of bestemmingsplan onder te brengen in een streekplanuitwerking of een bestemmingsplanuitwerking. In voorkomende gevallen werden de Wro-procedure en de procedure van de Wet Milieubeheer (Wmb) dan parallel doorlopen, waarbij de momenten van inspraak en besluitvorming van de Wro door het Bevoegd Gezag worden afgestemd op de noodzakelijke inspraakmomenten in het Besluit m.e.r.

Externe links